23 — Douwe Bob en de offerdieren

glenn-baxter-02

‘De vraag is niet of het gebeurt, maar wanneer.’ Aan het woord is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, toen hem werd gevraagd naar mogelijke aanslagen in Nederland. Het laat zien hoe verleidelijk het is om je uit te drukken in one-liners en tegelijkertijd laat het zien hoe onzinnig dat is. Want de vraag is wel degelijk óf het gebeurt. En dat je daarna weet wanneer dat was, is niet bepaald het belangrijkste onderdeel van een aanslag. Evenmin kun je over de zon zeggen: ‘De vraag is niet of hij opkomt maar hoe laat.’ Want ook hier geldt: de vraag is wel degelijk óf de zon opkomt! Ik wil niemand bang maken, maar er komt een tijd dat de zon er niet meer is. Uitgedoofd. Overigens: geen zorgen daarover, tegen die tijd zijn wij allang weer verder getrokken. Het is dus géén reden om te gaan drinken!

Ik merk dat ik in deze weblog wel vaker de neiging heb om mensen gerust te stellen over iets. Nu weer over de naderende en eeuwigdurende zonsverduistering. Ik wilde dat ik hetzelfde kon doen met verslavingen. Maar dat gaat helaas niet.

Tijd nu om de Nationaal Coördinator Verslavingsbestrijding & Abstinentie even aan het woord te laten, die deed onlangs een ferme uitspraak over zijn succesvol afgekickte zoon: ‘De vraag is niet óf hij terugvalt maar wanneer!’ U raadt het al: dit is fout. Zuiver redeneren is nu eenmaal een lastige zaak. Bovendien speelt in dit geval een persoonlijk instelling een rol, een opvatting, de vraag: wat verwacht zo iemand? De vraag is dus eigenlijk: zijn terugvallen bij verslaafden te verwachten?

Ja. Bij een aantal wel.

Dit roept een nieuwe vraag op: zijn de verwachte terugvallen te voorkomen?

Ja.

Eigenlijk zou ik nu kunnen zeggen: klaar! Voor vandaag kan ik inpakken, ik doe het licht uit en trek de deur van het weblogkamertje achter me dicht. Dit bericht is af. Ik zit dan nog wel een beetje met de titel in mijn maag, wat moet ik daarmee? Maar de vraag is niet of Douwe Bob het songfestival wint of wanneer. Dit is geen songfestival-weblog. Het ligt meer voor de hand dat ik Douwe wil koppelen aan verslavingen. Dus ik blijf hier nog even. Misschien is het wél goed om te zeggen dat het de eerste keer is dat ik een dubbele voornaam echt leuk vind klinken: Douwe Bob. Een naam als Klaas Jan klinkt mij te veel naar een opa en nog een opa. Bij de zanger hoor ik meer: D’ouwe Bob. Ook goed als kroegnaam: In The Old Bob. In Ierland kwam ik een pub tegen, The Drunk’ Dog genaamd. Maar ik zat verdikkie in de nazorg! Tering. Het kon niet. De nazorg is nu eenmaal niet de plaats voor slippertjes of glijers. Maar o… wat was ik graag naar binnen gegaan om daar een beetje dronken te worden, in The Drunk Dog, domweg door de naam. Ik heb vaak gemerkt: verslaafden die gestopt zijn, ontwikkelen heel snel een bepaalde taalgevoeligheid. Alsof het taalgebied in de hersenen een link heeft naar de plek waar de verslaving zetelt. Woorden of zinnen die een felle trek in alcohol kunnen veroorzaken.

Beelden kunnen dat natuurlijk ook. Toen ik vroeg in de ochtend naar Ierland vertrok, ging ik op Schiphol nog even naar Murphy’s Irish Pub, dat is bij Gate D, omdat ze daar een rookkamertje hebben. Een rookkamertje? Als dat nu alles was… nee, daar werd stevig gepaft én gedronken! IJskoude halve liters bier… een groot en beslagen glas… de vrolijke belletjes in het bier… de eerste flinke slok… halfleeg… om half acht ’s ochtends, op je nuchtere maag… dat is het heerlijkste wat er bestaat in het leven… ach, kon ik maar alléén ’s ochtends vroeg drinken!, en de rest van de dag dan niets meer… dat beloof ik, nee, ik zweer het, ik drink voortaan alleen nog tussen half acht en half negen in de ochtend! Ik drink dan eindelijk gecontroleerd.

Hoe voorkom je als therapeut nu de terugvallen bij je cliënten, daar hadden we het over. Dat is helemaal niet zo moeilijk. Je haalt gewoon allerlei gekkigheid uit het hoofd van de verslaafde en vervangt die door nieuwe gekkigheid. Er komt een tijd dat dat operatief kan. Wat voor gekkigheid haal je er dan uit? Welnu, daarvoor moeten we dus bij Douwe Bob zijn. Er is drie jaar geleden een documentaire over hem gemaakt, Whatever forever. Die eigenlijk vooral ook over zijn vader ging, Simon Posthuma, ooit een bekende ontwerper van hoezen voor lp’s, onder meer voor de Beatles. Levenskunstenaar, en vooral ook drankzuchtige. Inmiddels in Korsakov beland en volkomen vereenzaamd. Hij had één geluk: zijn zoon trok toen een tijdlang bij hem in. Wel een goeie gast, die Douwe Bob. Hij zegt in de film: ‘Dat heb ik ook, dat mateloze van mijn vader, in alles, dat gevoel van fuck it.’ En daarna zegt hij:

‘Ik zie schoonheid in zelfdestructie, in jezelf kapotmaken. In gedoemd zijn.’

Die schoonheid zie ik ook. Omdat ik verslaafd ben? Nee, dat denk ik niet. Omdat ik een psychische stoornis heb? Nee, ook niet, die schoonheid is er gewoon. Ik denk wel dat het vooral mannen zijn die zo denken, maar in feite voelt ieder mens dit. Mensen steken ook graag een mes in een pak vacuüm verpakte koffie, lopen graag door een veldje dat bedekt is met nog ongerepte sneeuw. Wat ongerept is, maagdelijk, dat moet eraan geloven. Verslaafden trekken dat door: ons leven, het pure feit dat we er zijn — wat hoe dan ook iets onvoorstelbaars is — daar steken we graag even een stokje voor. Dat zit in ons. Mensen zijn offerdieren, we offeren onszelf op. En behalve onszelf, offeren we ook nog andere zaken graag op. Je hebt de liefste vrouw op aarde, je gaat vreemd, je offert haar. Aan wat? Aan niks. Lust, misschien. Je hebt tijd, je vrije uren, je offert die op aan urenlang voor de tv hangen. Wat zie je daar dan? Niks. Je hebt de liefste vrouw op aarde, je drinkt je te pletter, je offert haar. Je hebt een gezin, en je… Je lichaam is gezond, en je… Mijn punt is dus: wat verslaafden doen is niet véél gekker dan wat iedereen doet. Of waar iedereen een neiging toe heeft.

Dat is een.

Twee. We zien schoonheid in heel veel dingen. De man die uit een van de Twin Towers sprong, met zijn jas aan, dichtgeknoopt, zijn aktetas keurig en klemvast in de hand, die verleende zijn ondergang daarmee een zekere schoonheid. Schoonheid in waardigheid, die sowieso als schoonheid is. Hij dééd dat, en wij zien het. Sommigen sprongen samen, gewone collega’s, hand in hand, de lange weg naar beneden, die deden dat ook. Niet voor ons, voor zichzelf. Dat ik daar schoonheid in kan zien, dwars door afschuw heen, dat komt doordat mensen kunnen romantiseren. Dat is een geweldige kracht die wij hebben. Zo kijken we immers ook naar een zonsondergang, naar een volle maan, en zo lezen we een gedicht of horen we de vertelling van een verhaal. Moeiteloos ontdekken we schoonheid in dingen die er in werkelijkheid helemaal niet is. Er zit geen schoonheid in een zonsondergang, de natuur heeft van schoonheid geen weet, die leggen wij erin. Mensen kunnen dingen zowel bezielen als bezoedelen. We zijn zowel schepper als vernietiger.

Bij verslaafden — en bij Douwe Bob en zijn vader, en ook bij een schrijver als Charles Bukowski — kan het vermogen en de verleiding om te romantiseren flink uit de hand lopen. Dát is de gekkigheid die eruit moet. Het is één ding om schoonheid te kunnen zien in de ondergang van een ander, het is nog iets anders om dat op je eigen leven toe te passen. Douwe is nog jong, hij koppelt het artiest-zijn aan de ondergang, zo vertelt hij. Overigens is dat beeld ongeveer begonnen met Vincent van Gogh, het beeld van de lijdende kunstenaar. Die door zijn lijden buiten de maatschappij staat. ‘Net als criminelen,’ zo vertelt Douwe er nog even bij. ‘Ja,’ zegt zijn vader, ‘daarom trekken kunstenaars en criminelen graag met elkaar op!’ Hm, veel plezier samen. Wel een lekker stel, die twee, vader & zoon, ze hebben iets om over te praten. Al zegt de vader niet veel meer.

Voor Douwe Bob is er hoop. Want hij zegt in de documentaire ook, in zijn eigen woorden:

— Als je met dit soort dingen fuckt, trek je wel altijd aan het kortste eind. Denk ik.
— Het haalt je in, op een gegeven moment. Kijk maar naar mijn vader nu, het haalt je in. Als je hard leeft, ga je ook hard naar beneden.
— Stel je bent heel destructief, je denkt fuck it, fuck it, de hele tijd. Dat is de ene gozer. Een andere gozer denkt óók fuck it, maar die hoort in zijn achterhoofd een stemmetje: ‘Doe normaal.’ Dat stemmetje heb ik altijd gehad, mijn vader niet. Dat stemmetje is van mijn moeder.

Houd het vast, Douwe Bob, dat stemmetje van je moeder, blijf het horen. En doe normaal.

Vader Posthuma zie je telkens in beeld, met bevende handen drinkt hij een glas bier. Douwe Bob: ‘Hij ziet schoonheid in pijn. Ik ook. Dat schrikt mij wel af. Want ik wil niet zoals mijn vader eindigen. Alleen. Helemaal alleen.’

Pitt

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.